- werden
- werdenI 〈onovergankelijk werkwoord〉1 worden ⇒ ontstaan, zich ontwikkelen2 gebeuren3 〈verouderd; formeel〉geworden ⇒ ten deel vallen♦voorbeelden:1 〈informeel〉 der Junge wird noch • de jongen is nog in zijn ontwikkelinges will nicht werden • het wil maar niet (lukken)nichts werden • mislukken〈informeel〉 es wird schon werden • het zal wel loslopen, lukkenwas soll bloß aus ihr werden? • wat moet er toch van haar terechtkomen?daraus wird nichts! • daar komt niets van in!mit Arbeiten wird es nichts werden • van werken zal niet veel komenzum Dieb werden • een dief worden2 was nicht ist, kann noch werden • wat niet is, kan nog komen〈informeel〉 was soll nun werden? • wat gaat er nu gebeuren?, hoe moet het nu verder?und was wird, wenn …? • en wat gebeurt er als …?〈informeel〉 na, wirds bald, endlich? • komt er (nou) nog wat van?und wie ist es dann noch geworden? • en hoe is het toen nog afgelopen?3 ihm wurde Befehl, dass • hij kreeg het bevel datsein Lohn soll ihm werden • hij zal zijn loon krijgen¶ 〈informeel〉 nicht mehr werden • (a) helemaal de kluts kwijt zijn; (b) doodgaan, sterven〈informeel〉 wieder werden • beter worden, opknappenII 〈koppelwerkwoord〉1 worden♦voorbeelden:1 werdendes Leben • zich ontwikkelend, ongeboren levenein werdender Priester • een aankomend priestermir wird kalt • ik krijg het koudmir wird, ich werde schwindlig • ik word duizeligIII 〈hulpwerkwoord〉1 worden 〈hulpwerkwoord van de lijdende vorm〉2 zullen 〈hulpwerkwoord van de toekomende tijd〉 ⇒ gaan♦voorbeelden:1 der Mann ist gerettet worden • de man is gered2 es wird (bald) regnen • er is regen op komst〈informeel〉 wer wird denn gleich weinen? • wie gaat er nou meteen huilen?IV 〈hulpwerkwoord〉1 zullen♦voorbeelden:1 würdest du das für mich tun? • zou je dat voor mij willen doen?er wird gestern zurückgekommen sein • hij is waarschijnlijk gisteren teruggekomen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch. 2015.